Oorspronkelijk was de kerk gewijd aan St. Martinus. Deze heilige, ook bekend als St. Maarten, werd omstreeks 370 bisschop van Tours. Zijn feestdag 11 november wordt door kinderen nog steeds gevierd met een lampionnenoptocht.
Het wijdingskruis, een leliekruis met een hert als windwijzer, staat op het dak van het koor. De pastoor werd benoemd door de hertog van Gelre, niet altijd tot genoegen van de aartsbisschop van Utrecht. De Hervorming, die in Epe zonder beeldenstorm verliep, begon in 1581 maar toch werd er in de Sintmaartenskerk tot 1599 de mis gevierd.
De kerk had een vaste indeling: het koor, het schip en het portaal. Het koor was een “heilig” gedeelte. Leken hadden er geen toegang en namen als toeschouwer deel aan de misviering. Het koor was gescheiden van het schip door een rijk versierd hek. In het schip stonden of zaten de gelovigen. Vanaf een afstand woonden zij passief de mis bij. De wanden van het schip waren beschilderd met voorstellingen uit de bijbel en het leven van Jezus. Op deze manier werden de gelovigen steeds opnieuw aan de voornaamste punten van de geloofsleer herinnerd, als ondersteuning van de mis. In rijke parochies had men ook gebrandschilderde ramen met dergelijke afbeeldingen, maar zover bekend had Epe slechts één zo’n raam. Hiervan is een glasscherf bewaard met de tekst “Der Johan Ten H… pastor Tot EEPE 1575”. De tekst heeft betrekking op pastor Johan ten Holten. Pas in de 20e eeuw kreeg de kerk glas-in-lood ramen.
Na de reformatie werd het kerkgebouw ontdaan van schilderingen en versieringen. Het koor werd leeggemaakt, het altaar verdween en daarmee de verhevenheid van die plek. De voornaamste plaats werd de preekstoel: van een vierende kerk werd het een verkondigingskerk. De bijbel op de kansel nam daarbij een voorname plaats in. Na een weifelende overgang van de katholieke leer naar de Hervorming moest oud-pastoor Ludolphus Pieck in 1598 plaats maken voor Johannes Voskuil.
Niets wijst erop dat de katholieken en de protestanten in Epe fel tegenover elkaar stonden. Pas in latere tijden (19de eeuw) zouden er tegenstellingen ontstaan. Maar dat betrof geschillen tussen protestanten onderling. Een bijzonder mens voor de Eper kerk was Franciscus Martinus, die van 1638 tot zijn dood in 1653 predikant was. Hij was niet alleen een goede leraar maar ook een dichter, die als gast in de Muiderkring verkeerde. De Franse bezetting (1795 - 1813) bracht op kerkelijk gebied een chaos in de lage landen. De kerkelijke goederen werden in beslag genomen en de meeste torens werden staatseigendom. In Epe bleef de toren eigendom van de kerk.
In 1816 liet Koning Willem I het “Algemeen Reglement voor het bestuur van de Hervormde Kerk van het Koninkrijk der Nederlanden” ontwerpen. Het Reglement gaf de leiding van de kerk in handen van een Algemene Synode onder oppertoezicht van de Koning, wiens goedkeuring nodig was voor alle besluiten van enig belang. De kerk heette voortaan de Nederlandse Hervormde Kerk.
Op de Oost-Veluwe vormde zich toen naar landelijk voorbeeld een afscheidingsbeweging, die terug wilde naar de regels van de Synode van Dordrecht. In Epe had de Afscheiding weinig volgelingen. In 1857 bracht ds H. Worst het 'modernisme', waarvoor hij ontvankelijk was geworden tijdens zijn studie in Leiden, naar Epe. Vrijwel de gehele kerkelijke gemeente wist hij van de moderne leer te overtuigen, hoewel er in het dorp en de omgeving rechtzinnigen waren die zich niet met zijn ideeen konden verenigen. Er werden groepen gevormd die onder leiding van evangelisten in een boerderij of 'lokaal' bijeenkomsten hielden.
In 1888 werd ds. Worst opgevolgd door ds. J.A. Prins, zoon van een Leidse ‘moderne” hoogleraar. Juist in dat jaar werd ook in Epe een Gereformeerde Kerk gesticht als resultaat van de landelijk door Abraham Kuijper geleide Doleantie. Al eerder was in de Hoofdstraat een kapel gebouwd voor de latere Rechtzinnig Hervormde Evangelisatievereniging in Epe.
Ds. Prins, die veel voor Epe zou gaan betekenen, bracht hierin geen verandering. Wel liet hij door zijn prediking en levenshouding blijken, dat modernisme stoelde op evangelie, aangepast aan de moderne tijd. Voor hem stond de liefde voor de medemens centraal. De Grote Kerk is lange tijd deze nieuwe richting, die men vrijzinnig-hervormd noemde, blijven volgen.
De eerste kerken werden vaak op oude Germaanse offerplaatsen gebouwd. De bevolking was gewend om op zo’n plek samen te komen. Zo zal het ook in Epe zijn geweest. Op zo’n plaats waar tussen 1125 en 1150 het oudste deel – het onderstuk van de toren – werd gebouwd, moet vrijwel zeker eerst een houten kerk hebben gestaan. Het was een rechthoekig gebouw met een eenvoudig dak.
De oudste delen van de Veluwse kerktorens dateren uit de 12e eeuw. Net als die in Epe zijn de meeste van tufsteen. Veel kerkgebouwen werden bij uitbreiding in de richting van het koor en in de breedte vergroot, zodat de plaats van de toren ongewijzigd bleef. Wel werden de torens naar boven vergroot. Het onderste deel is dan ook meestal het oudste – nog zichtbare – deel van de kerk. Dit is in Epe ook het geval.
De belangrijkste reden voor de bouw van een kerktoren is het onderbrengen van de klokken. Deze geven uiting aan het bijeenkomen op een religieuze plaats. Ook hadden de klokken een alarmfunctie bij brand of dreigend hoog water. Torens zijn ook bedoeld als oriëntatiepunt. Van verre kon de reiziger een nederzetting herkennen. Bij de Epertoren kon tot nu toe niet worden aangetoond dat bij de eerste fase van bouw (12e eeuw) er al klokken aanwezig waren. Wel is bekend dat bij een verhoging, mogelijk rond het midden van de 13e eeuw, ze er wel hingen. Het grondvlak van de toren werd in 1125 al direct zo groot als het nu nog is, 7,22 x 7,34 meter. De hoogte zal ongeveer 15 meter zijn geweest, nl. tot even boven de tweede lijst, die versierd is met ronde Romaanse vlechtboogfriezen. Het fundament van de toren, evenals dat van de gehele kerk, rust op een bed van veldkeien. Het muurwerk van de onderste 2 geledingen van de toren bestaat uit kistwerk, d.w.z. 2 evenwijdige muren waarvan de tussenruimte is opgevuld met restmateriaal. Dit kan bestaan uit resten tufsteen, veldkeien en hier ook brokken ijzeroer. De specie houdt het geheel bij elkaar. Tuf- of duifsteen is een vulkaangesteente uit de Eifel. IJzeroer is een ijzeroxide, dat in grote en kleine brokken veel in de omgeving werd gevonden.
Uit een akte van 1176 blijkt dat de kerk van Epe een moederkerk was, waaraan de kerken (kapellen) van Hattem, Heerde, Vaassen, Vorchten en Oene toen nog ondergeschikt waren. Een moederkerk is te herkennen aan het “moederkruis”: een kruis waarbij op de twee zijarmen een klein kruis staat.
De oude kerk, die bij de lage toren hoorde, had een oppervalk van ca. 7,22 x 16 meter. De punt van het dak was ongeveer 10 meter hoog. De muren van deze kerk waren ook van tufsteen. In het midden van de 13e eeuw vond een grote verbouwing in vroeg-gotische stijl plaats. De toren werd 4 ½ meter verhoogd tot het 2de fries en kreeg aan 4 zijden galmgaten, die in het midden waren voorzien van deelzuiltjes. Men mag aannemen dat er toen al een klok in de toren hing. De kerk werd in de lengte niet vergroot, maar wel verbreed waarbij de zijmuren van de oude kerk werden afgebroken. De breedte werd ca. 10 meter, waardoor de kerk ongeveer zo groot werd als het huidige schip.
Aan het einde van de 14e eeuw werd begonnen met een grote verbouwing, die geleid heeft tot het huidige kerkgebouw, de “derde kerk”. Pseudo-basiliek is de naam van dit type kerk, een rechthoekig door pilaren geschieden driebeukig bouwwerk; vanwege doorlopende zadeldak zijn er alleen ramen in de zijbeuken. In het verlengde van de middenbeuk bevindt zich het koor met een halfronde afsluiting. De laatste groeifase kenmerkt zich door een tamelijk snelle bouw van de opeenvolgende onderdelen. De verbouwing blijkt rond 1415 met wederom een verhoging van de toren zijn voltooid. De toren werd met 10 meter verhoogd, waardoor de hoogte van het stenen deel, de torenromp, 26 meter werd. Hierop werd een houten spits gebouwd van ruim 20 meter, bedekt met lei en bekroond met een bal, het moederkruis en de haan. De galmgaten uit de 13e eeuw werden dichtgemetseld en de deelzuiltjes in de nieuwe galmgaten geplaatst.
Het toen vergrootte koor en schip waren nodig i.v.m. de veranderde liturgische eisen, uitbreiding van het aantal altaren en bevolkingsgroei. De snelle bouw zou verklaard kunnen worden uit het feit dat Epe onder het bisdom Utrecht viel dat de bouw grotendeels financierde. Deze vermogende instantie heeft de bouw mogelijk gemaakt, omdat een kleine kerkelijke gemeente als Epe een kostbaar gebouw als een kerk niet volledig kon financieren. Voor de bouw was men sterk afhankelijk van bouwmaterialen uit Duitsland. Uit een oogpunt van kosten besparing zijn ook bouwmaterialen van de voorgaande kerken gebruikt in het huidige kerkgebouw.
Na de middeleeuwen veranderde er weinig aan het exterieur. Toch moet er in de loop van de tijd groot onderhoud zijn gepleegd (restauratie). Zo werden in de loop van de 20e eeuw de ijzeren ramen uit 1857 vervangen door glas-in-lood. Na de Tweede Wereldoorlog werden restauraties uitgevoerd in 1961 – ’62 en 1993 – ’94. Tijdens de laatste werd een beperkt bouwhistorisch onderzoek verricht, waaruit het volgende naar voren kwam: de torenspits, de kappen van het schip en het koor blijken bij een timmerplaats te zijn besteld en in onderdelen naar Epe vervoerd.
Het is niet aantoonbaar dat telkens dezelfde timmerplaats de bouwonderdelen leverde. Dendrochronologisch onderzoek (jaarringen onderzoek) dateerde een onderdeel van de toren op 1515 plus of min 8 jaar en 2 monsters uit de houtconstructies van het schipdak op 1401 plus of min 6 jaar. Hierdoor blijkt de kerk 50 jaar ouder te zijn dan tot nog toe werd aangenomen.
Het hardstenen doopvont, dat vrijwel gaaf is gebleven dateert uit de tweede helft van de 15e eeuw. Het deksel ontbreekt. Rondom de rand van het doopvont zijn de afbeeldingen – waarschijnlijk - van de vier Evangelisten: Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes geplaatst.
Het vermoeden bestaat dat de Gerfkamer van de kerk vroeger de doopkapel is geweest, waar het doopvont stond. Na de reformatie werd het doopvont niet meer gebruikt en is jarenlang zoek geweest, totdat het in 1893 werd gevonden in het aflezershuisje. Het diende – ondersteboven – voor de aflezers als verhoging. Dit aflezershuisje was een afdak aan de noordzijde van het koor, tussen twee steunberen, waar zondags na de dienst allerlei bekendmakingen werden “afgelezen” zoals: huwelijksaankondigingen, verkopingen, verpachtingen of bekendmakingen van de overheid. Men noemde het “bij kerkesprake bekend maken”.
Na wat omzwervingen werd het doopvont in 1962 op het koor geplaatst om weer te worden gebruikt waarvoor het destijds is gemaakt.
Omstreeks 1475 is aan het koor de gerfkamer gebouwd (gerven = kleden). Hier kleedden de priesters zich voor de misdiening. In de ramen zijn twee teksten aangebracht, die herinneren aan de restauratie van de kerk in 1993 - 1994.
Aan de muur hangt in een lijstje een glasscherf van een glas-in-lood raam dat gevonden is in Gortel met het opschrift 'Der Johan ten H... pastor Tot EEPE 1575'.
Twee panelen met naam-lijsten vermelden de namen van predikanten die sinds 1592 de gemeente dienden. Verder hangen er enkele foto's van predikanten van de Grote Kerk Epe.
Met de bevestiging van ds Lydia van Ketel in 1998 is het eigenlijke gebruik van de Gerfkamer in ere hersteld. De toga's van de huidige predikanten hangen in deze kamer en zij verkleden zich voor de eredienst in deze kamer.
De ijzeren ramen uit 1856 - 1862 werden in de 20e eeuw vervangen door de huidige glas-in-lood ramen. Deze bevinden zich aan beide zijden van het koor en schip. Verschillende ervan werden door Eper families geschonken. Hun namen zijn op de ramen vermeld.
Vier van de ramen vormen een bijzondere schenking. Het eerste bevindt zich boven de ingang aan de hoofdstraat, in het koor. Het is gewijd aan ds. Prins en werd hem aangeboden bij zijn afscheid in 1917. Aan de onderzijde staan drie afbeeldingen: Marcus 10 vers 14 “Laat de kinderen tot Mij komen, verhindert ze niet…”. Dit slaat op de grote betrokkenheid van ds. Prins bij de jeugd; de Eper Gemeentewoning, die hij op zijn kosten liet bouwen en die in 1912 werd geopend; Lucas X vers 30 – 35 – De Barmhartige Samaritaan – herinnert aan zijn betrokkenheid bij minder vermogende in de gemeente.
Naast de gerfkamer bevindt zich een raam dat in 1922 werd aangeboden door het Sint Anthonie gilde. Links in het schip is een raam met de afbeelding van de H. Martinus van Tours, die de helft van zijn mantel aan een bedelaar schenkt. Dit raam werd op 19 juni 1968 aangeboden door het R.K. kerkbestuur van de Martinus-parochie uit dank dat zij meer dan een jaar had mogen “kerken” in de Grote Kerk. Hun kerk werd toen vervangen door een grotere moderne kerk.
Het laatste bijzondere raam bevindt zich rechts in het koor, deze is in 1925 geschonken door de diaconie ter herinnering aan Jan Berends Koopman. Hij schonk in de 18e eeuw een boerderij, “de Kolk” met veel land aan de diaconie van de Hervormde Gemeente Epe.
Geschiedenis van Villa Vijvervreugd
Toen Gustaaf Willem van der Feltz, die in 1819 tot 1852 burgemeester van Epe was geweest, overleed op 7 augustus 1870, woonden nog vijf ongehuwde kinderen in het ouderlijk huis naast de Grote Kerk. Het waren de oudste zoon Pieter Christiaan Willem (54) jaar), Geertruida Johanna (53 jaar), Gustave Wilhelmina (48 jaar), Louis Henriëtte Francoise (42 jaar) en Reinharda Catharina (32 jaar). Ze gingen ingrijpende veranderingen aanbrengen, die begonnen met de aankoop van de aangrenzende percelen van Henricus Poll, Jannis Jonker en Wijnbergen.
In 1878 werd het oude huis afgebroken en het terrein opgehoogd voor een nieuwe villa die werd gebouwd in de stijl zoals rond 1880 mode was en die we ook in Villa Beekzicht herkennen. Achter het huis werd een apart huis neergezet voor de bediening. Beneden een grote keuken, bijkeuken, kelder en provisiekasten. Een eigen trap naar boven, naar twee slaapkamers voor de dienstboden. Zowel beneden als boven had de aanbouw verbinding met het huis. De villa had geen naam, maar werd alom “Villa van der Feltz” of “Villa Feltz” genoemd. Er werd een tuin aangelegd, die reikte tot aan de Emmastraat. De Dorpse Beek, die door de tuin liep, werd onderbroken door een grote vijver. Bij de hoek met de Beekstraat stonden vier Taxusbomen, die later in de volksmond “de vier freules” werden genoemd.
De villa en de tuin werden op 15 oktober 1912 gekocht door burgemeester J.L.J.B. baron Sweerts de Landas, die sinds 1889 burgemeester van Epe was. Hij noemde het huisVijvervreugd. Zijn vrouw overleed in 1925 en na zijn aftreden als burgermeester een jaar later, vond hij het huis voor zich alleen te groot, te meer daar zijn drie kinderen niet meer thuis woonden.
De Eper Spaarbank kocht het pand en verhuurde het aan de familie Beek, die er eenZomer- en Winterpension van maakte. Gasten die voor langere tijd in het pension verbleven, waren de bekende vrijzinnige predikant ds. Sevenster en de schrijfster Marie Koenen.
In 1939 kocht de gemeente Epe huis en tuin. De tuin werd het Emmapark en het huis werd voor verschillende doeleinden gebruikt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het distributiekantoor. Verschillende scholen werden er tijdelijk gehuisvest, evenals de sociale werkplaats. In 1948 kreeg de Veeartsenij-kundige Dienst er twee kamers en behield die tot 1970.
In 1958 werd Vijvervreugd aangekocht door de kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente Epe. Er zou onderdak moeten worden geboden aan de kerkelijke jeugd, maar langzamerhand werd het gebouw voor verschillende doeleinden gebruikt.